Zomaar wat gedachten over High Fidelity.
Hierbij een aantal aspecten van de High Fidelity – oftewel de zo natuurlijk mogelijke weergave van muziek – dat kortgezegd is samen te vatten in slechts vier woorden: dáár & toen > hier & nu.
Immers: wat elders op een locatie, studio of concertzaal, in een eerder stadium is opgenomen, moet (meestal) thuis op een door ons gewenst moment worden weergegeven. Dit proberen we op een zo goed mogelijke manier te doen: High Fidelity is een streven en geen doel op zich en dat voor een ieder een eigen invulling zal krijgen, afhankelijk van eisenpakket en natuurlijk het budget. Eerst even het volgende.
De muzieknotatie, de tempoaanduidingen
Om muziek te kunnen uitvoeren is het notenschrift ontwikkeld. De componist tekent zijn of haar geestelijk gedachtengoed er in op! Anders dan bijvoorbeeld in de jazzmuziek waar met akkoordenschema’s wordt gewerkt, staat de klassieke muziek in de zogenaamde partituur geschreven. (Hieraan ontleent de klassiek muziek ook haar universele karakter; je kunt het bestellen bij de muziekhandel, off- of on-line waar ook ter wereld). Het notenschrift is al zeer oud. Reeds in de negende eeuw had Notker Balbulus – een monnik in een klooster in Sankt Gallen – een methode ontwikkeld om sequensen, dat zijn groepen noten – gemakkelijk te kunnen onthouden dan wel a prima vista (letterlijk op het eerste gezicht) te kunnen lezen en uitvoeren, iets wat in die tijd heel gewoon was. Later ontwikkelde de Italiaan Guido van Arezzo (991-1033) het toonsysteem dat nog steeds wordt gebruikt.
Heb je wel eens nagedacht waarom de tempoaanduidingen allemaal in het Italiaans zijn? Allegro = vlug en levendig; Andante = rustig gaande beweging; Presto = snel om er maar een paar te noemen. En hier komt ook de misschien wel belangrijkste eigenschap van muziek om de hoek kijken: het is een kunstvorm die zich in het tijdsdomein afspeelt, anders gezegd: je kunt het niet stilzetten want dan is het weg. Ik heb het al eens eerder aangegeven, dáárom is onder andere het vergelijken in de HiFi zo lastig. En het zijn juist onze oren die hun uitmuntende eigenschappen in dit tijdsdomein openbaren. Hoor je toevallig een andere muzikant een werk uitvoeren dat je goed kent, dan merk je onmiddellijk het verschil in tempo op. Herken je dat?
Hoe het begon oftewel het begin van het vastleggen van geluid, de eerste muziekregistratie en apparatuur…
Naast het vastleggen van muziek in het notenschrift, heeft de mensheid de wens gehad om de geluidstrillingen vast te leggen op een drager, natuurlijk ook om het op een later tijdstip weer te kunnen geven. De vergelijking met de fotografie is snel gemaakt. In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen was het niet Thomas Alfa Edison die met zijn fonograaf de eerste geluidsopname heeft gerealiseerd, maar… de Fransman Léon Scott. In 1860 zong hij het liedje ‘Au Clair de la Lune’ op zijn ‘fonautograaf’. Het betrof slechts een methode om muziek vast te leggen, afspelen kon nog niet want daaraan had hij niet gedacht (dat is pas gelukt in 2008, bijna anderhalve eeuw later!). Toch was het de briljante uitvinder Edison – met meer dan duizend patenten op zijn naam – die met het versje ‘Mary Had a Little Lamb’ in 1877 het was gelukt om de menselijke stem te reproduceren met behulp van de zogenaamde wasrol. Voor wie meer wil weten kan gerust een hele avond zoet zijn met wat er op Wikipedia hierover te vinden is.
Er kleefde wel een aantal praktische problemen aan dit ontwerp. Voor een tweede exemplaar moest er opnieuw ingesproken of ingespeeld worden, omdat de was-ROL niet te dupliceren was. Daarvoor zijn we de uit Duitsland geëmigreerde Emile Berliner dank verschuldigd. Hij sloeg de geluidsdrager eenvoudigweg plat, waardoor dupliceren een stuk eenvoudiger werd. Het werd een met was bedekte zinkplaat en daarmee de aftasting niet langer in het verticale maar horizontale vlak.
Om de kwetsbaarheid tegen te gaan ontwikkelde Berliner in 1898 een nieuw procedé, waarbij schellak werd gebruikt om de muziek vast te leggen en daarmee werd de 78-toerenplaat een feit. Het format was niet alleen veel slijtvaster dan de was-cilinders en zinkplaten, maar bleek ook veel geschikter voor het vastleggen van complex geluid. Was de grammofoon tot dan toe vooral een curiositeit, vanaf de eeuwwisseling werd het in toenemende mate een serieus instrument voor het vastleggen van complexe muziek. Een andere prettige bijkomstigheid was de verlengde speelduur! Dansverenigingen die zich geen live-orkest konden permitteren, maakten graag gebruik van de grammofoon; de ‘disco’ was een feit.
De zwarte schijf en andere vormen van geluidsdragers van de laatste eeuw
Omdat vinyl als geluidsdrager ‘uit de oude doos’ nog steeds springlevend is – dit in tegenstelling tot allerlei andere systemen die in de twintigste eeuw het levenslicht zagen; ik noem slechts het ‘open-reel’-deck, de musicassette, de MiniDisc en nog enkele die hoog en breed van het toneel verdwenen zijn – even wat extra aandacht.
Eind jaren ‘40 werd de toepassing van vinyl actueel. Om de voordelen hiervan ten volle te kunnen benutten zou zowel de draaisnelheid als de spoed van grammofoonplaten moeten worden gewijzigd. Logischerwijze kom je dan uit op een draaisnelheid van ongeveer 40 toeren per minuut (ongeveer de helft van die van een standaard 78-toerenplaat). Er waren ondertussen echter twee systemen ontstaan die aanvankelijk met elkaar gingen concurreren, de 45-toeren single van RCA en de 331/3 toeren LP van Columbia. De grap was echter dat beide systemen levensvatbaar bleken, de single was zeer geschikt voor populaire plaatjes, terwijl de LP ideaal was voor klassieke opnames. Dat de snelheid van de single wat hoger lag dan de te verwachten 40 toeren komt omdat de maximale duur voor een populair nummer nog steeds ongeveer 4 minuten was en op een single past dat zeer gemakkelijk. Voor de LP geldt dat de speelduur eigenlijk zo lang mogelijk moet zijn, vandaar dat door Columbia voor een wat lager toerental werd gekozen. (Soms zie je op oude pick-ups ook nog ‘16’ staan. De 162/3 toeren plaat heeft precies de halve snelheid van een LP).
Dat vinyl ‘hip’, ‘cool’, lekker ‘retro’ of nostalgisch is, is natuurlijk leuk. Je kunt er dan ook met volle teugen van genieten, zeker ook omdat op de diverse markten veel tweedehands te koop is. Het heeft ook wel wat: zo’n mooie grote kunstzinnig vormgegeven hoes, die geur, het laten zakken van de naald in de groef en misschien het knappend haardvuurtje op de achtergrond. Vreselijk leuk allemaal en ik ‘doe’ ook nog steeds veel vinyl. Bedenk echter dat het veel zorg behoeft het onderste uit de groef te halen. Een pick-up van de witgoed-en-herrie-huishoud-boer voor een paar tientjes met ingebouwde phono-voorversterker en usb-stekker kán gewoon niet!