Auteur: Raymond Bakker
Dit artikel is eerder verschenen in HVT van april 2003 onder redactie van Theo Wubbolts (hoofdredacteur van 1998-2015)
Direct-to-disc
Met groot enthousiasme nam John Lomax de taak van conservator op zich bij het in 1928 opgerichte Archive of Folksong van het befaamde Library of Congress. In 1933, tijdens de Depressie, startte hij het project American Folk Songs & Ballads, dat de basis zou vormen voor de immense collectie, die de Lomaxes door de jaren heen zouden aanleggen. Ook Alan was nog een tiener toen hij, met zijn vader, op jacht ging naar ‘onbedorven’ muzikale folklore. Het duurde niet lang, of zij deden een van hun grootste ontdekkingen: Leadbelly. Hij was zonder twijfel een van de meest getalenteerde en veelzijdige vertolkers van de zwarte volksmuziek. Deze zanger/instrumentalist bleek het lot uit hun ‘loterij’, toen ze in 11 gevangenissen in het Zuiden naar eigen schatting zo’n 25.000 veroordeelde negers benaderden! Het geeft een goede indruk van de schaalgrootte van hun operatie, die daarna nog tientallen jaren zou doorlopen.
De Lomax-expedities van de jaren ‘30 hebben alom bekendheid gekregen door de voor die tijd geavanceerde technische uitrusting. Hun Ford was in feite een voorloper van wat men nu een mobiele studio zou noemen. De wasrollen werden vervangen door platen van aluminium met een laagje (cellulose)lak. Ze waren niet her te gebruiken, zoals de tot ver na de oorlog nog toegepaste gegoten wasplaten, die je meermalen kon afschaven. De term ‘wax(ing)’ voor plaat verwijst naar dit opnamemedium.
Bandapparatuur was pas beschikbaar in de jaren ‘40, dus er viel tijdens een opname niets te controleren. Wel kon bij deze vroege direct-to-disc techniek (niets nieuws onder de zon) het resultaat meteen na afloop worden beluisterd, want de lakplaten waren direct afspeelbaar. Kunde en vooral ervaring van de opnametechnicus waren doorslaggevender dan ooit. Bij twijfel of gebleken onvolkomenheden gewoon overdoen, was er niet altijd bij (misplaatste zuinigheid?), getuige een bijna paginagrote ‘technical note’ in het boekje bij een 3 LP-cassette met muziek en interviews van, resp. met Woody Guthrie. Lomax waarschuwt daarin voor ‘wow’ op twee nummers en vermoedelijk onverstaanbare stukjes conversatie. Dat wijt hij ruiterlijk aan zijn draaitafel en microfoonopstelling; de dialoog is keurig afgedrukt. Eenvoud, gemak en betaalbaarheid van deze lakplaat(apparatuur), hebben de opnametechniek een forse verbreiding gegeven: talentenjagers van platenmaatschappijen en radioprogrammamakers konden veel gemakkelijker op locatie gaan opnemen. (Een bijzonder fraaie, kunstzinnige indruk biedt de hoesillustratie van Robert Johnson’s tweede LP, die her en der nog nieuw te krijgen schijnt te zijn, Columbia 30034). Platenzaken konden zich een installatie veroorloven en zo zelf platen uitbrengen. Op kleine schaal drong deze techniek zelfs door in huiselijke kring. Een belangrijke impuls voor de muziek kwam ook van de openbare ‘maak-je-eigen-plaatje’ faciliteiten, te vergelijken met een pasfotohokje. Voor diverse, later sterren geworden artiesten vormde dit de eerste stap in hun carrière. Zo ook voor ene ‘Johnny Lee’: hij loopt in 1948 door een galerij met koopjeswinkels in Detroit. Hij stopt een kwartje in zo’n plaatautomaat en zingt een liedje in die typische ‘Hooker’-stijl. Bernie Besman, eigenaar van een klein label verderop in de stad, onderkent dit talent. Nog datzelfde jaar komt het goud scorende plaatje, ‘Boogie Chillen’, uit en is er een wereldster geboren.
Eigenlijk vreemd, als je bedenkt, hoeveel hoger die drempel nu ligt, ondanks de sterk geëvolueerde techniek en de media-invloed. De misschien wel grootste populariteit bereikte het lakplaatje als zgn. ‘gesproken brief’, ook in ons land naar toenmalig Nederlands Indië. Grappig detail: de schijfjes waren niet groter dan onze huidige CD. De afspeelkwaliteit van een met goede spullen gemaakte opname kon die van een commerciële plaat overtreffen. De materiaalruis van schellak is namelijk veel groter en irritanter dan bij celluloselak. De naam schellakplaat voor de oude 78-toeren plaat is trouwens wat misleidend, want de opname zit niet in een zuivere laklaag. Ze zijn vervaardigd uit een verpulverde steensoort - vandaar de wat gruizig klinkende ruis - , vermengd met schellak (een natuurhars) om de breekbaarheid en korreligheid te verminderen. Toen de Japanners tijdens WO-II Maleisië blokkeerden, waar de Amerikanen hun schellak haalden, gaf het Ministerie van Defensie opdracht aan de industrie, om met spoed een vervangende kunststof te ontwikkelen - niet uit bezorgdheid over de muziekindustrie, in dezelfde periode geplaagd door een ca. 28 maanden durend persverbod van de Amerikaanse Federatie van Musici, om een betere honorering af te dwingen, maar omdat de fabricage van hun propagandaplaten gevaar liep! Resultaat was onze huidige, ‘onbreekbare’ vinylplaat en de betaling van royalty’s over elke verkochte plaat.
Om nog even op de plaatruis terug te komen: kenners omschrijven het geluid van een afgespeelde wasopname als fluweelzacht en op dit punt ongeëvenaard. De levensduur van wasrol en -plaat is helaas beperkt: het zachte materiaal slijt snel, zodat de details na een paar afspeelbeurten al achteruit gaan. Maar was droogt ook langzaam uit. Opnamen van rond de vorige eeuwwisseling zijn daardoor zo sterk gekrompen, dat de liefhebbers een fijnere naald moeten ontwikkelen om de in diepteschrift vastgelegde schatten überhaupt nog te kunnen aftasten. In de V.S. heeft men hiervoor subsidie weten los te peuteren...
In de jaren ‘70 was er het legendarische JVC-vinyl, dat het stilste ter wereld heette te zijn. Het schijnt ook een tijd gebruikt te zijn door Toshiba. De dynamiek van bepaalde pianoconcerten op dat label was zelfs de meeste ‘bloedhonden’ van Ortofon te veel. Een jaar of twee geleden kwam er onder de naam Past Perfect een zwerm Japanse heruitgaven op de markt van voornamelijk oudere jazz en blues. Inderdaad stil als een CD, maar niet echt muzikaal, laat staan natuurlijk van klank; vorig jaar werden ze ineens gedumpt...
Vooroordelen
Tegenover de vooruitstrevende houding van de Lomax-en inzake hun werkwijze en keuze van technische hulpmiddelen, stond een nogal behoudende instelling als het ging om de selectie van muziekvormen die in aanmerking kwamen om te worden bewaard voor het nageslacht. Hun doelstelling was om “de volksliedjes van de Neger vast te leggen..., vooral die liedjes welke het minst lijken op die van het blanke ras en het minst besmet zijn door blanke invloed, of door moderne Neger-jazz”. Daarom meden ze de steden, zelfs de zwarte wijken en gelegenheden waar zwarte talenten zelf al waren komen bovendrijven. Hun voorkeur ging uit naar geïsoleerde gemeenschappen in afgelegen gebieden, als de Ozark Mountains en de Georgia Sea Islands - maar vooral ook strafinrichtingen. In die fixatie op wat zij authentiek vonden, werd lange tijd zelfs de blues zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten. Hoewel ze in het geval van Leadbelly natuurlijk al niet meer om deze voor de muziekhistorie onmisbare muziekvorm heen konden, zou het bijna tot de jaren ‘40 duren, voordat zij er zelf gericht aandacht aan gingen besteden. En toen kon de wereld kennismaken met o.m. een Muddy Waters en Son House, ontdekt door Alan, en Blind Willie McTell, een van John’s laatste belangrijke bijdragen. Maar ze hielden vast aan hun vooroordeel, dat je voor traditionele muziek niet in de stad moet zijn. Zo kon het in Jackson, Mississippi en Memphis, waar het talent voor het opscheppen lag, afhangen van een paar plaatselijke platenzaak-eigenaren en talentenjagers, met hun persoonlijke voorkeur en financiële mogelijkheden, wie en wat er uit het aanwezige potentieel succes zou krijgen. De artiesten zelf waren ondertussen drukker met het regelen van optredens en het ‘acceptabel’ maken van hun muziek voor blanke oren, dan met zaken als authenticiteit. De meer archaïsche muziekvormen drongen aldus zelden door tot het blanke publiek in het Noorden - noch ‘live’ noch via de plaat - te vreemd, rauw, en eentonig voor de ongeoefende luisteraar. Een paar producers met historisch besef bij de grote, maar vooral enkele kleine platenmaatschappijen, hebben evenals de Lomaxen en andere folkloristen dit cultuurgoed gelukkig wel kunnen veiligstellen. En de Lomaxen hadden dus wel degelijk een punt met hun focus op authenticiteit. Het is natuurlijk ook bedenkelijk, dat een artiest van het kaliber Leadbelly beroemd moest worden met “Goodnight Irene”, een middelmatig meezingertje. Hij stond bekend als ‘folksinger’ en had inderdaad een meer veelzijdig repertoire dan de pure blues-artiesten. De veel gebruikte term ‘folk blues’ is net zo verwarrend als ‘country blues’: de eerste geeft aan, dat het om zwarte volksmuziek gaat en heeft dus niets te maken met het begrip ‘folk’, zoals wij dat kennen; en ‘country’ is ontstaan ter onderscheiding van ‘city’. Muddy Waters, de bekendste vertegenwoordiger van de elektrische, Chicago-bluesstijl, nam in ‘63 een geheel akoestische sessie op, met de titel “Folk Singer”. Onder audiofielen verwierf deze plaat cult-status, toen er eind jaren ‘80 door Mobile Fidelty een geremasterde versie op 200 gram maagdelijk vinyl van werd gebakken. Van John Lee Hooker is bekend, dat hij handig inspeelde op het misverstand rond het begrip ‘folk blues’, door zich als folkzanger in te schrijven voor folk festivals. Met name in de ‘windy city’ werd de blues destijds, met de geluidstechniek, geëlektrificeerd. Er wordt vaak beweerd, dat de tegenstelling akoestisch/elektrisch bij de blues samenvalt met country/city. Dit is niet alleen een onhoudbare stelling, maar zij gaat ook voorbij aan de essentie. De traditionele blues is een zeer kleinschalige, vaak sterk persoonlijke muzikale uiting, bestemd om in de eigen gemeenschap ervaringen te delen en het leven draaglijker te maken. In die zin heeft het gebruik van ritme- en blazerssecties plus grootschalige optredens het karakter veel meer veranderd dan de door puristen verfoeide elektrische gitaar. Historisch is het misnoegen, waarmee Alan Lomax op het Newport Festival van 1964 Bob Dylan aankondigde voor het tweede deel van zijn bijdragen aan het concert, toen bleek, dat er elektrische gitaren zouden worden gebruikt; het publiek moest daar trouwens ook niets van hebben.
Met dank aan Dr. Tim de Wolf van het Omroepmuseum
Interessante sites: www.cycad.com/cgi-bin/Leadbelly
www.wirz.de/music/america.htm
www.rockhall.com
www.woodyguthrie.org
www.folklib.net/index/g/guth_woody.shtml
www.folkmusicarchives.org/folklife.htm
www.woodyguthrie.de
www.muddywaters.com/home.html
www.blindwillie.com/about/blindwillie.html
Boeken: ‘American Roots Music’ auteurs Robert Santelli, Holly George-Warren en Jim Brown / ISBN 0-8109-1432-8 / Uitg. Harry N. Abrams, Inc. / www.abramsbooks.com