De oorsprong van de muziek
Auteur: Bernard Nelleke
Over de oorsprong van de muziek zijn in de loop van de jaren verschillende theorieën ontwikkeld. De een nog fantastischer dan de ander. Van een geschenk van de goden tot het imiteren van vogelzang. Van het willen behagen van de andere sekse tot het uiten van geluiden om het te jagen wild te lokken, enz.
Om de oorsprong van de muziek te vinden, zou je kunnen kijken naar wat opgravingen uit prehistorische tijden aan het licht brengen. Wel, dat valt dan bitter tegen. De zangen uit het stenen tijdperk zijn uiteraard verklonken en de instrumenten, die voornamelijk uit riet, hout of ander natuurlijk materiaal waren gemaakt, zijn vergaan. Nee, een betere weg is op zoek gaan naar nog levende getuigen. Dat lijkt op het eerste gezicht wat vreemd, maar is toch de enige weg.
Dat zoeken naar levende getuigen is niet zo absurd als het klinkt. Er leven nog altijd oerstammen op afgelegen eilanden, in ontoegankelijke bossen en in afgesloten valleien, die hun eigen cultuur hebben bewaard en – dat is heel belangrijk – die geen of sporadisch contact hebben gehad met andere culturen. Zij zijn min of meer blijven staan op het peil van het stenen tijdperk.
Nu is een dergelijk onderzoek niet van gevaar ontbloot, want weten we wel zeker dat er in al die eeuwen geen beïnvloeding van beschavingen van buitenaf heeft plaats gevonden? Toch is dit de beste methode gebleken. De wetenschap die zich met dit onderzoek bezighoudt is de etnomusicologie. Men ging op onderzoek uit bij de zogenaamde primitieve stammen, bijvoorbeeld in het Amazonegebied en in de binnenlanden van Nieuw-Guinea.
Contactroep
Een van de meest moderne theorieën is dat de oorsprong van de muziek moet worden gezocht in de zogenaamde contactroep in de prehistorie, toen het houden van onderling contact van levensbelang was. Die oermens leefde in een allereerste vorm van samenleving: in een zogenaamde verzamelcultuur. Beschutting, voedsel in de vorm van vruchten, wortels, jachtbuit enz. werd gevonden en verzameld op basis van wat in de natuur voorhanden was. Wegens de vele gevaren die zo’n groep zoekers onderweg bedreigde in de vorm van wilde dieren, andere stammen, natuurverschijnselen enz., was het absoluut noodzakelijk elkaar te waarschuwen bij dreigend gevaar, om aldus de groep bijeen te houden. Men deed dat door middel van akoestische signalen in de vorm van schreeuwen of roepen: ‘contactroepen’.
Tot in onze tijd zelfs hebben bepaalde contactroepen en -schreeuwen muziekvormen doen ontstaan. Een voorbeeld daarvan is de blues, die nog altijd een belangrijke inspiratiebron vormt voor de jazz en de rockmuziek. Deze blues is ontstaan uit de holler, op de velden van de 19e eeuwse Amerikaanse plantages, waarmee de slaven elkaar over grote afstanden mededelingen toeschreeuwden. Die tweedelige structuur van de holler (roep en antwoord) is in de blues nog altijd duidelijk herkenbaar. En denk ook aan het jodelen: oorspronkelijk bedoeld om grote houttransporten in de bergen te coördineren. Maar ook klokgelui heeft een dergelijke functie. Muziek had dus al sinds haar vroegste bestaan een communicatieve functie.
Maar de onderzoekers ontdekten meer. De primitieve mens ziet de natuur als een potentiële vijand, waartegenover hij zeer zwak staat. Hij is niet bij machte die natuur te bedwingen. De bosgeest, de watergeest, de geesten van de voorouders, de geest van de jacht enz.: zij moeten gunstig gestemd worden en de boze geesten moeten verdreven worden.
Doordat geluid onzichtbaar is, maakte dat haar uitstekend geschikt voor de vertolking van elke gedachte die het aardse verlaat en die de blik naar hogere regionen richt. Daardoor ontstond, hoe primitief ook, de cultische muziek.
Men ging geluid ook verbinden met zichtbare elementen als lichamelijke beweging (de dans), verbinden met aanroepingen (zangen) of zelfs deze beide vormen combineren. De natuurmens gaat de gunst de goden afsmeken en de demonen bezweren met uitroepen, muziek en dans. Het zijn de basiskenmerken van alle religies, tot op de dag van vandaag.
Het eindeloos herhalen van korte aanroepen, vergezeld van voortdurend herhaalde lichaamsbewegingen, ondersteund door ritmische patronen, ervaart de primitieve mens als een gevoel van welbehagen. Hij geraakt uiteindelijk in trance, in een roes, in een bovennatuurlijke toestand, waarin contacten met de verschillende geesten mogelijk worden. Uren, soms zelfs dagen en nachten lang.
Bij het etno-musicologische onderzoek bleek ook dat door de mens in het aller vroegste stadium van beschaving wel wordt gezongen, maar dat het instrumentale element ontbreekt, anders dan het klappen in de handen of stampen met de voet.
Ja, sterker nog. Als we de ontwikkeling van de zeer primitieve mens tot zijn stadium van homo ludens (de spelende mens) bezien, dan blijkt direct een duidelijke overeenkomst met de ontwikkeling van het kind vanaf zijn geboorte. Als we daarbij het begrip zingen zeer vrij nemen, dan valt op dat de baby op zijn manier eerder zingt dan spreekt. Hij neuriet. De geluiden om hem heen neemt hij op zijn manier waar en hij verwerkt deze. Zo ook de primitieve mens. Hij zal eerder op zijn manier hebben gezongen dan gesproken. En het ritme leerde hij van de natuur: golfslag, hartslag, lopen enz. Maar van enige melodievorming is dan nog geen sprake.
Snorrebot
Voor de primitieve mens was dit alles als een tovermiddel. Hij kende er magische kracht aan toe. Vooral toen hij ontdekte dat je met levenloos materiaal ook geluid kunt maken. Een prachtig voorbeeld hiervan is het snorrebot, een van de oudste instrumenten ter wereld. Hij bevestigde een niet te groot stuk hout of bot aan een koord en draaide dit snel in het rond boven zijn hoofd. Het geeft niet echt een melodisch geluid, maar door de snelheid waarmee het bot door de lucht gaat te veranderen, bleek het mogelijk de toonhoogte te beïnvloeden. Het loeiende geluid maakte het instrument al spoedig tot een ritueel object. Je hoorde de stem van de wind of het brullen van wilde dieren of ook de stem van de goden. Het snorrebot wordt ook wel ‘stierenloeier’ genoemd.
Voor de instrumenten gebruikte men aanvankelijk voorwerpen uit de natuur zelf. Een aangeblazen runderhoorn doet de geest van het dier opnieuw loeien, het slaan op een holle boomstam brengt de bosgeest tot leven, het blazen op een tritonsschelp doet de zeegod brullen, enz. Het oudste ritme-instrument is misschien wel een gedroogde vrucht als een kalebas met pitten of gevuld met andere zaden.
Men ontdekte ook de ‘muziek’-boog. Dat is een boog, zoals bij de pijl-en-boog, waarop een snaar was gespannen die bij het afschieten van de pijl een toon deed horen. Later heeft men er meerdere snaren op gespannen. Het werd uiteindelijk het prototype van alle snaarinstrumenten. Vrijwel alle volken kennen de muziekboog, zowel getokkeld als gestreken. Men ging het primitieve ritme zoals van lopen, combineren met klanken van de primitieve instrumenten, of omgekeerd de geluiden van die instrumenten combineren met geslagen, gelopen of gedanste ritmes.
Als de primitieve mens zich gaat vestigen in kleine woongemeenschappen, is het vrijwel afgelopen met het verzamelen van leeftocht. Hij gaat gewassen telen om de groep van voedsel te voorzien. Hij gaat graan verbouwen. Op een grote vlakke steen wordt dat graan gemalen. De vrouwen hanteren de stampers voor de grondstoffen van het voedsel in een vast ritme en roepen daarbij de vruchtbaarheidsgoden aan. Muziek gaat dan een wezenlijk bestanddeel worden van de religie. We zien dat in alle culturen in alle tijden. Godsdienst en muziek zijn en blijven nauw met elkaar verbonden.
Men gaat geluiden organiseren en zie daar. De muziek is ontstaan. Want in feite is muziek georganiseerd geluid. Ja, toch?!
Voor meer informatie zie ook http://www.jwnelleke.nl/bnelleke/cursus.htm